Een militante humanist
Vijfhonderd jaar geleden groeide Erasmus uit tot het geweten van Europa door zijn pleidooi voor vrijheid en verdraagzaamheid. Maar er is ook een andere Erasmus: de felle satiricus en moralist. Carel Peeters haalt die militante humanist uit de schaduw en vraagt zich af welke hedendaagse humanisten zijn erfenis waardig zijn.
Hij heeft altijd twee gezichten gehad. Erasmus de verzoener, de vredestichter en de ontwijker van conflicten, maar ook de polemist die niet kan laten te schrijven wat hij vindt. De minzame Erasmus is de man van wie men denkt dat hij nog tot de late Middeleeuwen behoort. De andere Erasmus zou een hedendaags satiricus, moralist en criticus kunnen zijn. Deze zou begrijpen dat het humanisme, dat zo op de goedheid in de mens vertrouwt, door een gewelddadige geschiedenis beschamend is ingehaald.
Het is niet alleen omdat Erasmus een kleine veertig jaar van zijn leven in verschillende Europese steden heeft doorgebracht dat hij met Europa en de Europese cultuur wordt geassocieerd. Het is vooral omdat hij in het begin van de zestiende eeuw in Europa een algehele verandering van mentaliteit heeft veroorzaakt: hij gaf de mens terug aan zichzelf, nadat hij eeuwenlang door God en zijn aardse plaatsvervangers bij de hand was genomen. Dat deed hij op een moment dat het ernaar uitzag dat Luthers Reformatie Europa in de ban zou brengen van een rigide protestantisme.
Toch ging Erasmus de eenheid van de kerk boven alles, hij wilde geen scheuringen. Maar de grofheid en het radicalisme van Luther stonden hem tegen. Uiteindelijk schreef Erasmus in 1524 zijn verhandeling Over de vrije wil tegen Luther. Erasmus keerde zich ondubbelzinnig van het protestantisme af. Dit pleidooi voor de vrije wil was, samen met Pico della Mirandola’s Over de menselijke waardigheid (1486) een belangrijke stap in het ontstaan van het humanisme.
Erasmus’ blik was altijd op iets gericht dat verder lag dan waar de strijdende partijen zich druk over maakten: hij zocht naar een gemeenschappelijke noemer die bovendien beter, redelijker, nuttiger, christelijker en vooral universeler was, voor meer mensen gold en tegelijk voor meer vrijheid voor de geest zorgde.
Het is vreemd dat Erasmus zo vaak met gematigdheid wordt geïdentificeerd. Maar in zijn Lof der Zotheid en Tegen de barbarij is hij helemaal niet gematigd, daarin is hij een satiricus, moralist en criticus/ Hij heeft het dan gemunt op een hele wereld van aanstellerige geleerdheid en zelfgenoegzaamheid. Maar het is niet deze Erasmus die school heeft gemaakt, maar de Erasmus van het eerste gezicht, de gematigde, sussende en begrijpende. Vandaar dat het humanisme de reputatie heeft gekregen ongevaarlijk te zijn, begrijpend, menselijk en inlevend.
Een humanist is ongevaarlijk, want hij haalt het niet in zijn hoofd om iets te doen dat zijn humanisme zou ontkennen: geen begrip tonen, geen nuances aanbrengen, geen scrupules hebben, niet terughoudend zijn, wel duidelijk kiezen. De Italiaanse schrijver en Erasmusprijswinnaar Claudio Magris sprak in 2001 over ‘ons arme humanistische zelf’. Humanisme slaat op het echte, het weerloze goud der aarde: op de alledaagse deugdzaamheid van zorg, liefde, toewijding, trouw, scrupules, niet op list, ondeugd, verraad, geweld. Magris heeft het over Erasmus ’beminnelijkheid’ die bewaard blijft. 1 Samenvatting van een essay van Carel Peeters in Vrij Nederland, 8 november 2008 W
We mogen hopen dat deze beminnelijkheid bewaard blijft. Maar het is niet voldoende. Dit humanisme heeft natuurlijk niets in te brengen wanneer het gaat om het voorkomen van oorlogen of grote maatschappelijke conflicten. In 1935 wist Thomas Mann al dat dit ‘arme humanistische zelf’ van Magris niet genoeg was tegen de barbarij.
Het eenzijdige beeld van de beminnelijke en verdraagzame Erasmus heeft ervoor gezorgd dat de hedendaagse humanist een ‘karikatuur is geworden van Erasmus’ (Menno ter Braak). Wat Thomas Mann het ‘militante humanisme’ noemt, het humanisme dat zijn ‘mannelijkheid’ heeft ontdekt, kunnen we al in de satirische en kritische Erasmus vinden die te veel in de schaduw is gebleven.
Om het publieke beeld van de terughoudende Erasmus te corrigeren, kwam Menno ter Braak op het idee om Erasmus een huwelijk af te laten sluiten met zijn tegenpool Macchiavelli. Als we in de geest van Thomas Mann blijven, dan staat Machiavelli voor de mannelijkheid waarvan Mann vindt dat het humanisme die in zichzelf moet ontdekken.
Uit de combinatie Machiavelli en Erasmus zou een modern humanisme kunnen ontstaan dat zich niet laat uitbuiten en omverlopen. Machiavelli staat voor de macht, iets waar de humanist niet veel mee heeft. Maar in combinatie met Erasmus zou Machiavelli’s listige omgang met de macht er voor kunnen zorgen dat de humanistische deugden niet het onderspit delven maar tot ontplooiing kunnen komen. De component Machiavelli in het humanisme betekent dat aan het gezonde midden dat het humanisme altijd opzoekt niet te stringent vastgehouden zal worden. Dat nekt de strijdlust.
Het militante humanisme dat Thomas Mann nodig vond, heeft niets aan noodzakelijkheid ingeboet. Als men het heil niet verwacht van een God, niet van ‘structuren’ en niet van collectiviteiten of massa’s, dan zal men moeten proberen de invloed daarvan te weerstaan. Houdt men evenmin van fanatisme of fundamentalisme, dan is enige strijdlust nodig om humanistische tegenkrachten in te zetten die, bijvoorbeeld, de menselijke waardigheid verdedigen. De door het humanisme verworven autonomie heeft het al zwaar te verduren door de talloze nauwelijks te vermijden invloeden die op mensen in werken.
Hedendaagse humanisten als Havel, Berlin, Mandela, Steiner, Tododrov, Toulmin, Ferry of Nussbaum weten waar Erasmus voor stond en die rekening zijn gaan houden met alle aanslagen op het humanisme die in de eeuwen na hem plaats vonden. Die eeuwen hebben de mens en het humanisme er niet mooier op gemaakt.
Volgens Tzvetan Todorov wordt er te veel van mensen verwacht als er alleen maar iets goeds uit mag komen. Dat kunnen ze helemaal niet aan. Martha Nussbaum is permanent bezig zichzelf voor ogen te houden dat haar vertrouwen in de goedheid van de mens niet te groot moet worden. Cultivating Humanity haar boek over onderwijs en opvoeding, is een pleidooi voor wereldburgerschap, maar niet op de kosteloze illusie van de universele broederschap.
Om het eenzijdige mensbeeld van antihumanistische misantropen als John Gray en Theodore Dalrymple te weerstaan, is het militante humanisme van Thomas Mann nodig. Dat is noodzakelijk omdat het niet lijdzaam wil toezien hoe domheid, commercialiteit, aanstellerij, fanatisme en hebzucht de dienst gaan uitmaken.